zondag 7 november 2010

Anonimiteit

Mensen in Istanbul lijken een vreselijke angst te hebben voor het alleen zijn. Het liefst doen ze alles samen. Wellicht komt dit doordat de stad zo drukbevolkt is dat er simpelweg fysiek geen ruimte genoeg is om alleen te zijn. Bij onze huizenjacht kwamen we er achter dat in Turkije de woonkamer toch zeker het belangrijkste aspect van ieder appartement is. De slaapkamers zijn pietepeuterig en vaak weggestopt in een donkere hoek, zonder direct daglicht. De woonkamers zijn daarentegen énorm en vormen het hart van het huis, waar alle andere kamers vaak op uitkomen.

Als er iemand een bepaalde taak moet vervullen, zoals het aanvegen van de stoep, dan staan er minstens drie anderen bij die toekijken en hem gezelschap houden. Maar ook ruzies kunnen moeilijk in privé opgelost worden. Toen ik laatst een bruiloft bezocht, zag ik een van de gasten buiten boos tegen waarschijnlijk zijn date aan de telefoon praten. De andere gasten die buiten op het muurtje een sigaret rookten, konden nieuwsgierig meeluisteren. Gefrustreerd gooide hij - nog telefonerend - zijn bos bloemen in de prullenbak.

Als ik alleen in een restaurant eet, dan krijg ik direct extra eten toegestopt van de chef-kok en komt de manager aan mijn tafel om met me te kletsen, zodat ik daar niet alleen ben. Wachtend op de bus of een vriend, word ik meestal aangesproken. Ik heb zo al menig boek uitgelezen omdat a) iedereen altijd laat is b) een boek lezen mensen ervan weerhoudt jouw alleen-zijn zielig te vinden, je hebt immers iets te doen.

Zelfs de trommelslager die tijdens ramadan door de straten zijn oproep tot opstaan doet, hield zich niet aan de onuitgesproken regel dat hij anoniem door de straten hoort te gaan. Normaal gesproken hult deze davulcu zich in mysterie en krijg je hem niet te zien. Toen ik na de zoveelste warme, luidruchtige nacht mijn raam opende en op zoek ging naar het geluid van de trommel, vond de davulcu mij eerder, stopte zijn gezang en vroeg waar ik vandaan kwam. Hij doorbrak niet alleen mijn anonimiteit, maar ook de zijne.

Ook tijdens het literatuur festival in oktober vond de organisatie het uiterst belangrijk dat de internationale schrijvers niet alleen op pad zouden gaan. Ze kenden immers de stad en het land niet, en wie weet wat er met hun zou gebeuren. Dit betekende dat ik 3 dagen lang Arnon Grunberg onder mijn hoede had: van publieke lezingen tot gala-opening en universiteits-bezoek. Op de eerste ochtend stapte ik onwennig het enorme 5-sterren hotel binnen en probeerde uit te leggen dat ik de heer Grunberg op kwam halen. Twee uur te vroeg kwamen we bij de eerste lezing aan en nu begreep ik opeens waarom ik aan een Nederlandse schrijver verbonden was.

Nadat hij me verzekerde dat hij zelf ook wel naar de gala-avond kon gaan, zette ik onze schrijver die avond af bij een restaurant. Toen we het Taksim-plein passeerden, verbaasde hij zich nog over de grote groep oproerpolitie, in wiens bus de volgende ochtend, zo bleek, de bom zou ontploffen. Na deze verwarrende ochtend probeerde ik een tweede maal de receptionist uit te leggen wie ik op kwam halen. Na een kwartier, waarin ik een verscheidenheid aan interessante mensen voorbij zag komen –een joggende maar opgedirkte Russische tiener, een ontevreden schreeuwende Turkse dame, een man met een boor – bleek dat de receptionist nog helemaal niet gebeld had. Hij koos de verkeerde naam op het papier en vroeg aan een blijkbaar Hongaarse schrijver of de heer Grunberg zich soms in zijn kamer bevond. Na zijn diepe excuses aangeboden te hebben en na enkele andere pogingen om de naam Arnon of Grunberg in het systeem te vinden, gaf hij het op. Dus zo bleef Arnon Grunberg anoniem in zijn hotel…

We besloten die avond de dolmuş (gedeelde taxi) te nemen naar Azië. En hoe groot onze stad ook is, op dat moment stapten ook de andere Nederlandse schrijvers en dichters in dezelfde bus. Na het doorkruisen van een wirwar aan straten, bleken we zelfs het restaurant uitgekozen te hebben waar andere schrijvers van het festival ook besloten hadden te gaan eten. Als klap op de vuurpijl bleek een van mijn tafelgenoten mij te herkennen van een sollicitatiegesprek dat ik enkele jaren geleden had met hem in Den-Haag.

Niet zo lang geleden ontdekte ik dat er echter wel een plek is om in al deze drukte toch een soort gevoel van alleen-zijn te bewaren. Een jongen stond op in de metro die nog redelijk leeg was en begon denkbeeldige tennis-moves te maken: backhand, forehand, en het serveren van de bal. Zich blijkbaar niet erg bewust van zijn omgeving, speelde hij een complete game. In de metro die slechts een halte op en neer gaat, ging ik – na de bekende stoelendans waarbij de vrouwen naast vrouwen proberen te zitten en de mannen opstaan voor de vrouwen - tegenover een meisje zitten dat tot mijn verbazing was aangekomen met de metro, maar bleef zitten. Het was duidelijk zichtbaar dat ze gehuild had. Toen ik na het ritje uitstapte, bleef ze zitten en wachtte tot de volgende passagiers weer instapten.

donderdag 5 augustus 2010

Selam Istanbul, dag Nederland. Hello Kitty, goodbye Kitty

(De namen van de genoemde personen zijn zonder hun verzoek gefingeerd)

Een van mijn cursussen op de universiteit ging over fatwa's. Een fatwa is een juridisch advies van een moefti (Islamitische geleerde), precies zo’n een als die uitgesproken werd tegen Salman Rushdie vanwege zijn Duivelsverzen. Deze adviezen gaan over de meest uiteenlopende zaken: van het bidden op een rijdende wagen of vastgebonden boot tot het uitschelden van de buurman of de rechter. Deze fatwa’s werden vaak verzameld en voor de algemene bruikbaarheid, en waarschijnlijk ook vanwege privacy redenen, werd er altijd gebruik gemaakt van standaard namen voor de betrokken personen. De eerste mannelijke betrokkene is altijd Zeyd en zijn vrouw of dochter kennen we als Hind. Amr, Zeynep, Ayse en Bekir vertegenwoordigen ook op hun beurt de buurman, echtgenote, zus of schoonvader. Vooral Zeyd haalt rare fratsen uit en Hind gaat meestal vreemd!

Ook in de Starbucks gebruik ik mijn eigen pseudoniem: Derya. Voordat zij ‘M-a-r-l-o-e-s’ – tegenwoordig stel ik mezelf zelfs in Nederland al voor als Márlus in plaats van Marlús - hebben gespeld is mijn koffie koud. En een beetje anonimiteit is natuurlijk ook niet weg.

Toen ik in juli in Nederland was, moest ik vaarwel zeggen tegen mijn eigen appartement, geliefde meubels en identiteit. Mijn vroegere sofinummer, het huidige burgerservicenummer dat in je paspoort cynisch persoonsnummer wordt genoemd is namelijk niet meer... Op de plek van mijn persoonsnummer in mijn paspoort is nu een grote leegte. Ik ben niet langer een nummer binnen de Nederlandse staat, maar wat betekent dit precies? Aan een kant voel ik me een trots individu, ik ben geen nummer meer in een systeem. Ik heb de anonimisering van Nederland doorbroken, maar ik krijg toch het gevoel dat ze eigenlijk van me af willen en dat ik nu een non-entiteit ben geworden! Ben ik nu dan geen burger meer en ontvang ik daarom geen service meer? Zonder bewijs van verblijf in een ander land had ik zelfs niet eens meer een paspoort aan kunnen vragen! Wat heerlijk, ik mag niet eens meer werken in mijn oude zowel als mijn nieuwe thuis, al zou ik dat willen. Toch maar goed dat ik van studeren hou.

Mijn leven met veel internationale vrienden die ook van reizen houden, is niet altijd leuk. Natuurlijk geniet ik als vrienden mij op komen zoeken, of wanneer anderen over hun wilde reisverhalen vertellen, maar het is toch erg jammer als Zeyd naar Rusland vertrekt en Beşir terug naar Amerika verhuist. Ook wanneer ik terug kom naar Nederland, dan vertrekt Ayse soms net naar Duitsland of Polen. En dan is er nog een ander soort afscheid.

Hello Kitty koos helaas definitief voor Goodbye Kitty. Gekleed in voor deze gelegenheid gepast roze, stapten we in de bus op weg naar Soest. Toen we aan het einde van de middag ons laatste afscheid namen viel het Hello Kitty- naamkaartje van Amr in de zachte omgewoelde aarde en bleef zijn naam achter bij het graf. Ik besloot niets te zeggen, Hello Kitty kon immers niet bij ons blijven. Na een broodje kroket en een glas melk reden we terug in de bus, onder luid gezang van de A-team tune. Chauffeur Bekir scheurde door de bochten, drukte bijna een fietser van de weg en reed zowat over het midden van de rotonde via de kortste weg weer terug naar Utrecht. Na zo'n vreemde middag was dit wellicht de enige gepaste manier om de donkere regenwolken die we aan zagen komen en van binnen voelden weer te verdrijven.

Terug in Istanbul denk ik aan mijn korte verblijf in vakantieland Nederland. Ik dacht altijd dat ik zo gehecht was aan een eigen plekje, een eigen huis met vertrouwde spulletjes, maar het begint er op te lijken dat zelfs die dingen niet meer essentieel zijn voor het thuis-gevoel. Zo verbleef ik in de afgelopen maand in op z'n minst acht verschillende huizen, en leefde ik uit mijn koffer. Toch voelde ik me overal thuis...

Geschreven ter nagedachtenis aan Minke de Roon

donderdag 4 maart 2010

Prentbriefkaart uit het purgatorium – kattebel aan de hemel

Istanbul was voor de semesterbreak de belichaming van Dante’s vagevuur, een serieuze beproeving, ja zelfs een bestraffing. Museumrondleidingen, tentamens maken, examens corrigeren, papers over sultans, stadskaarten en piraten. Ik voelde me een halve Mensch-Maschine die om de drie dagen een product uitspuugde dat hopelijk de goedkeuring van de hoogste orde kon wegdragen. Plots doemden beelden op van het laatste oordeel zoals die zo mooi verbeeld worden in het voorportaal van middeleeuwse Franse kerken. Zou ik soms ingedeeld worden in de categorie ‘hel’ als ik niet hard genoeg doorploeterde om die laatste papers af te ronden? Ik hoopte dat mijn reis naar Nederland, naar de verkoelende kou en sneeuw het vuur onder mijn voeten zou doven en mijn ticket direct naar het paradijs zou betekenen. Toen het op de ochtend van mijn vertrek zo hard begon te sneeuwen dat half Istanbul bedekt was met een witte laag kou, vreesde ik dat dit al mijn straf was, omdat ik te vroeg mijn wens over verkoelende sneeuw had uitgesproken.

Nederland gaf gelukkig toch dat beetje hemel waar ik over had gedroomd. Deze hemelse staat kwam echter niet voor mijzelf, maar voor een dierbare. Het moment waarop de deuren openzwaaiden en de zwarte kist naar buiten werd gereden, en de limousine in werd geduwd, staat waarschijnlijk voor altijd in mijn geheugen gegrift. Gedrieën keken we hoe de zwarte limousine, respectvol stapvoets voorgegaan door de begrafenisondernemer, langzaam de oprit afreed door de sneeuw en in de verte verdween. Ik had mij eigenlijk nooit voorgesteld dat mijn eerste rit in een limousine, enkele dagen later een tocht in een begrafenisstoet zou zijn. Een film of boek zou niet kunnen beschrijven hoe respectvol en prachtig een begrafenis kan zijn. Mannen in lange zwarte jassen en hoge hoeden, de pastor met zijn plechtige -hetzij soms kuchende- voordracht, en de mooie herinneringen. Mocht een mens al niet tijdens zijn leven dergelijk respect krijgen, dan toch zeker wel bij de dood. Ik reken deze begrafenis, en dit respect, als de mooiste herinnering aan Nederland.

Tijdens deze twee heftige weken besefte ik des te meer dat wanneer je besluit om voor bepaalde tijd naar het buitenland te gaan en daar een leven opbouwt, dat je in feite een soort dubbelleven lijdt. Je hebt twee huizen, tweemaal een thuis, twee groepen vrienden, tweekeer zoveel bureaucratie, twee maal zoveel gemis én geluk. Als ik in Nederland ben dan mis ik bijvoorbeeld stiekem het gevoel van het leven in een land waarvan de taal niet je moedertaal is. In Istanbul schakel ik het begrijpen van Turks oh zo makkelijk uit, en plots wordt de stad een eiland van rust. Dat is werkelijk een zegen in de wereld van commercieel geweld door flitsende, blinkende, schreeuwerige en schreeuwende websites, reclameborden en affiches. Of ik spreek met anderen in een taal die voor omstanders als Bargoens overkomt. In Nederland kan ik de constante stroom van geluid niet blokkeren, het is alsof je oren erop gespitst zijn alles te horen en te begrijpen.

Sinds mijn terugkomst uit Nederland heb ik besloten het allemaal wat minder serieus te nemen, en wat meer te genieten van de dingen buiten de studie. Vanuit Nederland heb ik een verzameling literatuur meegenomen en iedere busrit duik ik nu in de wereld van Russische drama of Duits gruwelverhaal. Ik probeer ook zoveel mogelijk ja te zeggen op interessante aanbiedingen. Dus nu ben ik te zien in een prachtige video waarin ik hakkelend enige woorden in het Turks uitkraam (ik ben nu al meerdere keren aangesproken op mijn prestaties in deze legendarische youtube-film, dus geen link hier...), woonde ik een interview bij met een van Turkije’s bekendste bands van dit moment, en maak ik een proefvertaling voor een literair vertaalbureau.

Zo belandde ik afgelopen week ook bij een dames-voetbalwedstrijd in de wijk Yenisahra. Bij aankomst zagen we bussen het terrein oprijden met joelende supporters. Ik moest direct denken aan de tijd dat ik zelf nog voetbalde in een damesteam, hadden wij ooit onze eigen supporters gehad of überhaupt een publiek dat uit meer dan onze fanatieke vaders en lieve moeders bestond? Na enige twijfel besloot ik toch maar een tosti te nemen bij de groezelige sportkantine. Vlak voor de aftrap namen we plaats op de tribune, naast de joelende menigte. De tribune was compleet afgesloten met gaas en hoge stalen hekken, en na ons ging dan ook het hek op slot, om alleen weer open te gaan voor de thee-jongen met vreemd-uitziende en –smakende thee, met de complimenten van de sportkantine uiteraard. De dames voetbalden aardig en de supporters joelden en trommelden erop los. Nu wist ik dat voetbal op professioneel niveau in Turkije iets bijzonders was, maar het fanatisme bij amateurvoetbal was een ietwat angstaanjagend, nieuw fenomeen voor mij. Als ik al aspiraties had om mijn vroegere “voetbalcarrière” nieuw leven in te blazen, dan zijn die nu wel vervlogen.

maandag 4 januari 2010

My name is red

Eind November was het offerfeest en lag ik ziek op bed. De halve universiteit was geveld door de Mexicaanse griep, maar nee, voor de laatste keer, ik had het zelf echt niet! Stiekem was ik blij om in bed te liggen, ondanks de festiviteiten. Zoals ze in Dublin het water groen laten kleuren met St. Patricksday en de grachten oranje worden in Amsterdam tijdens Koninginnedag, zo berichtte de krant dat het water van de Bosporus na de eerste dag al rood kleurde. Wat was ik blij dat ik dat niet met eigen ogen hoefde te zien. Het is tegenwoordig verboden om dieren openlijk op straat te slachten maar de suggestie van het slachten is voor mij minstens zo erg, omdat het vooral veel aan mijn fantasie over laat.

Ik was ook al een beetje bezorgd over de ram die ik iedere morgen op weg naar de universiteit langs de kant van de drukke weg zie. Hij staat vast aan een touw, en heeft zijn parasol/ paraplu op zonnige of regenachtige dagen en wat gras binnen graasbereik. Al sinds de zomer geven rode graffiti leuzen en grote borden aan dat het, mochten we er niet zeker over zijn, inderdaad om een ram gaat, en dat hij uitstekend geschikt is om geofferd te worden. Toen ik de dag na het offerfeest weer in de bus zat, zag ik de grote tenten en grijze schuren met borden ‘hier offervee te koop’ nog staan. Ik wachtte met spanning het moment af waarop we mijn ram zouden passeren. Het zag eruit alsof ze goede zaken hadden gedaan, er stonden grotere borden langs de kant van de weg en mensen waren druk aan het schoonmaken en opruimen. Maar tot mijn grote opluchting zag ik tussen alle mensen door mijn ram, nog steeds aan zijn paaltje, onder zijn paraplu en besefte ik dat slachtfeest helemaal niet zo erg moest zijn geweest.

De afgelopen weken waren een drukte van jewelste en al snel naderde de kerst. Uiteraard wordt er hier niet echt aan kerst gedaan, dus een echt kerstgevoel liet lang op zich wachten. Voor mij persoonlijk was dat een heerlijk gevoel, maar helemaal niets vieren zou toch ook wel jammer zijn. We besloten wel een kerstfeest te geven, dus we gingen op zoek naar prachtige rode, zilveren en liever geen gouden versieringen en een kerstboom. We kwamen er al snel achter dat al deze dingen wel verkocht worden, maar dat ze eigenlijk voor Nieuwjaarsavond zijn. Zo hebben de kerstmutsen slogans met ‘2010’ erop, en kwamen we de Kerstman pas op 31 december op straat tegen. Voor volgend jaar moet ik ook onthouden dat je cadeautjes niet onder de kerstboom krijgt, maar op 1 januari. Ook konden we bij Çiya pas na Thanksgiving en kerst onze bestelling voor gevulde kalkoen doorgeven…

Uiteindelijk hadden we toch onze kerstboom, een interessant en onverwacht kerstdiner en ons feest. Het feest bracht enkele verschillende groepen mensen samen en dat leidde tot een prachtige mengelmoes van intellectuele studenten, hooggehakte en kortgerokte dames, docenten Engels die op hun werk geen slecht woord over hun werk mogen spuien, moslims die andere moslims schuwden, koude en door de regen doordrenkte vrienden, en kennissen die in meerdere of geen van deze groepen thuis bleken te horen. Er was weinig kerst aan het feest, maar waarschijnlijk juist daarom was het een geslaagde kerst.

Wat ik in Istanbul probeer te bereiken is het doen van dingen waar ik niet goed in ben, en daar van te leren. Op den duur zal het vast niet meer voelen alsof ik mezelf probeer te saboteren… Zo had ik de week voor de kerst mijn eerste lezing in een symposiumworkshop, in het Sabanci Museum in Emirgan. Verblind door mijn zenuwen vergat ik mijn handschoenen op de boot. Toen de boot uit de haven vertrok, rende een van de bemanningsleden naar de reling en riep me na, al zwaaiend met mijn handschoenen, zoals in een zwart-wit film waarin twee geliefden afscheid van elkaar nemen of elkaar net missen en weten dat ze elkaar nooit meer terug zullen zien. Het was al te laat, de boot was al net buiten mijn bereik en daar gingen mijn handschoenen. Het was waarschijnlijk een voorbode voor mijn lezing, waarin de tijd ook net niet voldoende was om mijn hele verhaal te vertellen en af te ronden.

Voordat het kerstfeest begon reisde ik weer af naar Emirgan naar het Sabanci Museum. De zon die ons tegemoet scheen had het noodweer van die avond niet kunnen voorspellen. Ik zou die dag een rondleiding geven bij de nieuwe tentoonstelling “Love by any other name/ Nam-ı diğer aşk” over de relatie tussen Istanbul en Venetië ten tijde van het Osmaanse Rijk. Ondanks dat die relatie vooral op oorlog, handel en bloedvergieten is gebaseerd, ligt in deze tentoonstelling de nadruk op liefde zoals de titel ons al doet raden. Bij het zien van de tentoonstelling begrijp je eigenlijk niet waarom die naam gekozen is. Dus om het thema uit te buiten koos ik de grote wereldkaart van Haccı Ahmed in de vorm van een hart als mijn topstuk van de tentoonstelling en legde ik aan de bezoekers uit dat toen de Venetianen en Osmanen een wapenstilstand afkondigden in de 15e eeuw, zij dit zelf in het Grieks niet het besluiten van vrede (to make peace), maar eerder het bedrijven van de liefde (to make love) noemden. Ondanks mijn zenuwen heb ik mijn verhaal van liefde toch over kunnen brengen, door te vertellen over de overeenkomsten in de kunst die zij maakten. Van het grootste exemplaar van rode zijden stof met gouden decoratie kan bijvoorbeeld niet achterhaald worden aan de hand van het aantal knopen, de afwerking of het motief, of het in Venetië of het Osmaanse Rijk vervaardigd is. De wederzijdse bewondering, maar ook de verschillen tussen en invloeden van oost en west die zij zelf bewust of onbewust weergaven in manuscripten, tapijten, portretten, boeken en panorama’s geven deze haat-liefde verhouding prachtig weer.

En 17 januari mag ik deze liefdesverhouding weer uitgebreid verkondigen...