donderdag 4 maart 2010

Prentbriefkaart uit het purgatorium – kattebel aan de hemel

Istanbul was voor de semesterbreak de belichaming van Dante’s vagevuur, een serieuze beproeving, ja zelfs een bestraffing. Museumrondleidingen, tentamens maken, examens corrigeren, papers over sultans, stadskaarten en piraten. Ik voelde me een halve Mensch-Maschine die om de drie dagen een product uitspuugde dat hopelijk de goedkeuring van de hoogste orde kon wegdragen. Plots doemden beelden op van het laatste oordeel zoals die zo mooi verbeeld worden in het voorportaal van middeleeuwse Franse kerken. Zou ik soms ingedeeld worden in de categorie ‘hel’ als ik niet hard genoeg doorploeterde om die laatste papers af te ronden? Ik hoopte dat mijn reis naar Nederland, naar de verkoelende kou en sneeuw het vuur onder mijn voeten zou doven en mijn ticket direct naar het paradijs zou betekenen. Toen het op de ochtend van mijn vertrek zo hard begon te sneeuwen dat half Istanbul bedekt was met een witte laag kou, vreesde ik dat dit al mijn straf was, omdat ik te vroeg mijn wens over verkoelende sneeuw had uitgesproken.

Nederland gaf gelukkig toch dat beetje hemel waar ik over had gedroomd. Deze hemelse staat kwam echter niet voor mijzelf, maar voor een dierbare. Het moment waarop de deuren openzwaaiden en de zwarte kist naar buiten werd gereden, en de limousine in werd geduwd, staat waarschijnlijk voor altijd in mijn geheugen gegrift. Gedrieën keken we hoe de zwarte limousine, respectvol stapvoets voorgegaan door de begrafenisondernemer, langzaam de oprit afreed door de sneeuw en in de verte verdween. Ik had mij eigenlijk nooit voorgesteld dat mijn eerste rit in een limousine, enkele dagen later een tocht in een begrafenisstoet zou zijn. Een film of boek zou niet kunnen beschrijven hoe respectvol en prachtig een begrafenis kan zijn. Mannen in lange zwarte jassen en hoge hoeden, de pastor met zijn plechtige -hetzij soms kuchende- voordracht, en de mooie herinneringen. Mocht een mens al niet tijdens zijn leven dergelijk respect krijgen, dan toch zeker wel bij de dood. Ik reken deze begrafenis, en dit respect, als de mooiste herinnering aan Nederland.

Tijdens deze twee heftige weken besefte ik des te meer dat wanneer je besluit om voor bepaalde tijd naar het buitenland te gaan en daar een leven opbouwt, dat je in feite een soort dubbelleven lijdt. Je hebt twee huizen, tweemaal een thuis, twee groepen vrienden, tweekeer zoveel bureaucratie, twee maal zoveel gemis én geluk. Als ik in Nederland ben dan mis ik bijvoorbeeld stiekem het gevoel van het leven in een land waarvan de taal niet je moedertaal is. In Istanbul schakel ik het begrijpen van Turks oh zo makkelijk uit, en plots wordt de stad een eiland van rust. Dat is werkelijk een zegen in de wereld van commercieel geweld door flitsende, blinkende, schreeuwerige en schreeuwende websites, reclameborden en affiches. Of ik spreek met anderen in een taal die voor omstanders als Bargoens overkomt. In Nederland kan ik de constante stroom van geluid niet blokkeren, het is alsof je oren erop gespitst zijn alles te horen en te begrijpen.

Sinds mijn terugkomst uit Nederland heb ik besloten het allemaal wat minder serieus te nemen, en wat meer te genieten van de dingen buiten de studie. Vanuit Nederland heb ik een verzameling literatuur meegenomen en iedere busrit duik ik nu in de wereld van Russische drama of Duits gruwelverhaal. Ik probeer ook zoveel mogelijk ja te zeggen op interessante aanbiedingen. Dus nu ben ik te zien in een prachtige video waarin ik hakkelend enige woorden in het Turks uitkraam (ik ben nu al meerdere keren aangesproken op mijn prestaties in deze legendarische youtube-film, dus geen link hier...), woonde ik een interview bij met een van Turkije’s bekendste bands van dit moment, en maak ik een proefvertaling voor een literair vertaalbureau.

Zo belandde ik afgelopen week ook bij een dames-voetbalwedstrijd in de wijk Yenisahra. Bij aankomst zagen we bussen het terrein oprijden met joelende supporters. Ik moest direct denken aan de tijd dat ik zelf nog voetbalde in een damesteam, hadden wij ooit onze eigen supporters gehad of überhaupt een publiek dat uit meer dan onze fanatieke vaders en lieve moeders bestond? Na enige twijfel besloot ik toch maar een tosti te nemen bij de groezelige sportkantine. Vlak voor de aftrap namen we plaats op de tribune, naast de joelende menigte. De tribune was compleet afgesloten met gaas en hoge stalen hekken, en na ons ging dan ook het hek op slot, om alleen weer open te gaan voor de thee-jongen met vreemd-uitziende en –smakende thee, met de complimenten van de sportkantine uiteraard. De dames voetbalden aardig en de supporters joelden en trommelden erop los. Nu wist ik dat voetbal op professioneel niveau in Turkije iets bijzonders was, maar het fanatisme bij amateurvoetbal was een ietwat angstaanjagend, nieuw fenomeen voor mij. Als ik al aspiraties had om mijn vroegere “voetbalcarrière” nieuw leven in te blazen, dan zijn die nu wel vervlogen.